De dichter
Michael Beheim geboren
27-9-1416/ vermoord
in 1474 te Sulzbach, noemt zich zoon van een wever, is als zanger en
dichter in dienst van vele vorsten en koningen. Hij eindigt zijn
carrière als schout van Sulzbach. Beheim, die tijdens zijn
leven
vele vijanden heeft gemaakt (de stad Wenen bijvoorbeeld zet een prijs
op zijn hoofd, omdat hij de Weense burgerij in een van zijn gedichten
belachelijk maakt) wordt vermoord. De dader en het motief zijn tot op
heden onbekend. Hij begint zijn loopbaan als huurling en verkeert later
als dichter in de hoogste kringen in Europa. Hij heeft vele
vorstenhoven in Europa gezien. Met zijn gedichten hoopt hij de gunst
van zijn broodheren te verwerven.
Beheim neemt zijn vak serieus; hij laat zich graag voorstaan op zijn
kennis en wetenschap.
Hij bezingt in zijn
werk in hoofdzaak de
ondergaande riddercultuur, waarmee hij zich vereenzelvigt.
Ridderdeugden zijn het hoogste ideaal. De lage standen krijgen niet
alleen zijn hoon en kritiek, maar ook mededogen als slachtoffers van
oorlog en onderdrukking. Geen goed woord vindt hij voor lage
ambtenaren, zoals tolgaarders, belastinginners en rechters van
burgerlijke afkomst, alsmede ook de edelen, die niet leven volgens het
ridderideaal.
Naast het ridderideaal verheerlijkt hij het ideaal van de keizer en de
Rooms-katholieke kerk. De ideale vorst zorgt door middel van zijn gezag
voor rust, orde, recht en zekerheid, verdedigt de kerk en het ware
geloof en heeft eerbied voor kerken en kloosters.
In Beheims ogen zijn
de Turken (ongelovigen) en Hussieten (ketters) de grootste vijanden van
het christendom.
Beheim stelt zich in zijn gedichten zelf voor als een moedig en eerlijk
man.
Hij heeft een sombere visie op de wereld, die als maar slechter wordt.
Als zedemeester is Beheim niet origineel en zijn zijn verwijten
clichématig. Alle standen zijn vergeven van ondeugden.
Beheim
houdt elke maatschappelijke klasse en sexe een spiegel van hun
ondeugden voor door middel van zijn gedichten.
Algemene thema's,
die steeds terugkeren in zijn werk:
Wat vroeger als onrecht gold is heden recht,
De grootste misdadigers worden het meest geëerd,
Tucht en eer vindt men nergens meer. Zij die deze deugden in ere houden
worden veracht en gesmaad.
Lof en eer gaan naar hen die onrecht bedrijven.
Hovaardij is de moeder van alle zonden.
Men vindt overal bedrog, onkuisheid, overspel.
Ontrouw en arglist regeren de wereld.
Trouwe en goede dienaars zij er niet meer.
Uiterlijk vertoon regeert
Ridders en vorsten geven vaak het slechtste voorbeeld, want ze zorgen
voor onzekerheid en ellende, beschermen hun onderdanen niet tegen
rovers en dieven, nee erger nog ze verbinden zich met rovers, die aan
het hof en aan de vorstentafel in de voorste rijen zijn te vinden,
terwijl de eerbare getrouwen buiten worden gesloten. Ze beroven en
onderdrukken hun arme onderdanen, in plaats van te strijden tegen
ketters en ongelovigen.
De adel begaat de zonde van de hoogmoed, door trots te zijn op hun
afstamming in plaats van de ware ridderdeugden en rechtschapenheid te
beoefenen (zonder geestesadel is geboorteadel niet beter dan de lagere
standen), en zich over te geven aan uiterlijk vertoon. Hij bespot de
mannen, die hun haren vol vet smeren en bloemenkransen of wilde
hoofddeksels dragen.
De ideale ridder is in Beheims ogen: manhaftig, sterk in woord en daad,
zonder arglist tegenover God en eer. In zijn hart huist geen lafheid,
hij moet mild zijn, toont zich tegenover vrouwen terughoudend en
deugdzaam. Hij is een goed tournooistrijder, maar bewaart zijn kracht
voor de ware veldslag. Hij let altijd op zijn eer als ridder en man.
Al deze aspecten komen in het gedicht over Dracula op negatieve wijze
aan de orde.
Beheims
hoofdpersonen dienen als exempel.
Waar andere vorsten en edelen door Beheim in andere gedichten in
extremo positief worden voorgesteld zoals: Wladislaus als ideaal van
een christelijke koning, en Jan Gyskra van Brandys het toonbeeld van
ridderschap en hoofsheid, is Dracula het ultieme negatieve voorbeeld.
Het Draculaverhaal en het gedicht van Beheim is een negatieve
vorstenspiegel, hoe het vooral niet moet.
Het gedicht over
Dracula
In het gedicht worden aan Dracula de volgende karaktereigenschappen
toegeschreven:
Wreedheid, domheid, arrogantie,
ontrouw, lafheid, eerloosheid, waanwijsheid,
onmatigheid, wellust, agressie.
Hij wordt aangeduid met de termen, schalk, schelm etc.
Ook zijn vader deugt niet. Dit dient om aan te geven dat de appel niet
ver van de boom valt, en dat het geslacht waaruit hij stamt niet veel
soeps kan zijn.
Vlad is een trotse hovaardige tiran, wreed, boosaardig en vol
uitspattingen.
Hij verdient de naam van de Duivel ten volle in deze visie. Verder
toont hij zich een monsterlijke vervolger van de kerk. Het gedicht over
Dracula is een van de vele, waarin Beheim hovaardij en hoogmoed,
onderdrukking en onrechtvaardigheid, en uiterlijk vertoon veroordeelt.
Voor de wandaden
toegeschreven aan Dracula
hebben Beheim en de schrijvers van de Draculapamfletten onder meer
kunnen putten uit de rijke middeleeuwse exempelliteratuur en de
christelijke legenda.
In dit gedicht, evenals in de eigentijdse kronieken en anecdotes over
Dracula zitten een aantal elementen, die tezamen het beeld van de
antiheld, de antichrist scheppen. Dracula is het vleesgeworden kwaad en
zijn handelingen zijn de antithese van het goede.
(Zie ook Dieter Harmening, Der Anfang von Dracula, Zur Geschichte von
Geschichten)
Om de wandaden van Dracula in het gedicht beter te kunnen plaatsen is
het nodig enig inzicht te hebben in de middeleeuwse deugdenleer.
In de figuur van Dracula zijn alle ondeugden of hoofzonden die
tegenover de deugden kunnen worden gesteld verenigd.
De deugd
geloof
hoop
liefde
wijsheid/matigheid
moed/sterkte
bezonnenheid/voorzichtigheid
rechtvaardigheid
|
de
ondeugd=hoofdzonden
hoogmoed
onkuisheid
hebzucht
nijd (afgunst/jaloezie)
gramschap
onmatigheid (gulzigheid,dronkenschap)
traagheid
|
Geloof, hoop en
liefde leiden tot
barmhartigheid en naastenliefde, men kan op basis van deze deugden het
ware van het valse onderscheiden.
Wijsheid/matigheid, moed/sterkte, bezonnenheid/voorzichtigheid en
rechtvaardigheid zijn nodig om een goed en zedelijk leven te leiden,
een juiste houding tegenover de ander (de medemens) aan te nemen.
De rechtvaardigheid is nodig voor het bewaren van de vrede.
Rechtvaardigheid en wijsheid gaan samen, want slechts een wijs
vorst/man kan rechtvaardig oordelen.
Geloof en rechtvaardigheid leiden tot genade en barmhartigheid. Moed
ondersteunt de standvastigheid, waarmee men de grillen van het lot kan
dragen en in de strijd kan volharden.
Andere (vorstelijke) deugden zijn vrijgevigheid, oprechtheid, kunstzin
en wetenschap (kennis).
Door middel van deze kardinale deugden kan een vorst een goed bestuur
voeren en geniet hij in binnen- en buitenland aanzien en luister.
In de feodale orde is men trouw aan God en de leenheer, trouw aan een
gegeven woord, trouw in liefde.
Dienstbaarheid aan de meerderen is een deugd. Vrijgevigheid, hoofsheid,
nederigheid en geloof zijn ridderlijke deugden. Van groot belang is de
rede, het verstand, waaronder de gave om onderscheid te kunnen maken
tussen goed en kwaad wordt verstaan. Deze deugden hangen samen met eer,
ridderlijkheid, zelfhandhaving,
De deugden van de ideale vorst zijn nederigheid, standvastigheid (moed,
mannelijke deugden), mildheid, wijsheid (belezenheid), matigheid,
geduld, eer en trouw.
Een ware christen
beoefent de Werken der Barmhartigheid, die bestaan uit 7 lichamelijke
en 7 geestelijke werken.
De lichamelijke werken:
de hongerigen spijzen, de dorstigen laven, de naakten kleden, de
vreemdelingen herbergen, de zieken bezoeken, de gevangenen verlossen en
de doden begraven.
De geestelijke werken:
de zondigen vermanen, de onwetenden onderrichten, voor de zaligheid van
de evenmens bidden (voor levenden en doden), in moeilijkheden goede
raad geven, bedroefden troosten, het aangedane kwaad, beledigingen en
onrecht verdragen, het ongelijk en beledigingen vergeven.
Alle werken van barmhartigheid dat wil zeggen het geven van hulp aan
ieder, die in geestelijke of lichamelijke nood verkeert worden aalmoes
genoemd.
Degene, die tijdens zijn aardse leven niet deze 7 werken der
barmhartigheid heeft beoefend zal na zijn dood in de eeuwige
verdoemenis terechtkomen.
Het hiervolgende gedicht is een negatieve spiegel, waarin de ondeugden
tegenover de deugden en onbarmhartigheid tegenover de werken van de
barmhartigheid kunnen worden gesteld.
Dracula maakt zich schuldig aan:
- het
organiseren van maaltijden, waarbij mensenvlees wordt opgediend.
- geniet zijn maaltijden onder doden en stervenden
- doopt zijn hand in mensenbloed dat tijdens de maaltijd op zijn tafel
wordt gezet.
- laat als onder het eten zijn slachtoffers in zijn aanwezigheid
gruwelijk folteren en vermoordt hen eigenhandig.
- vermoordt zelfs pasgeboren en dus ongedoopte kinderen, die daardoor
de hemel mislopen.
- schendt en berooft kerken
- vervolgt, foltert en vermoordt geestelijken
- stelt zich op een lijn met Christus.
Bovengenoemde wandaden zouden Dracula gemakkelijk in de categorie van
ketter plaatsen, wat hij gezien zijn Grieks-orthodoxe geloof ook
volgens de Rooms-Katholieke kerk. Voor de duidelijkheid: in de 15e eeuw
worden niet alleen Hussieten als ketters beschouwd, maar ook heksen,
weerwolven en tovenaars.
Andere aan Dracula toegeschreven misdaden die men in Beheims Famosum
Carmen kan vinden:
- Hij
vermoordt en foltert mannen,
vrouwen, kinderen en bejaarden, bedelaars, vreemdelingen, kortom
weerloze mensen, die aanspraak maken op de bescherming van hun
regeerders.
- Hij lokt armen en gebrekkigen en vermoordt hen op gruwelijke wijze.
- Hij oefent geen mildheid, barmhartigheid of genade.
- Hij verrijkt zich met de goederen van zijn slachtoffers.
- Hij vermoordt zelfs zijn eigen minnares en zijn (mogelijk) ongeboren
kind.
- Hij verbindt zich met de Turken in een samenzwering tegen zijn
leenheer de Hongaarse koning.
- Zijn hofhouding is een afspiegeling van de hel.
- Hij heeft zijn ziel aan de duivel vergokt.
- Zijn handlangers zijn van het laagste allooi.
De relatie
tussen Dracula en de Duivel
Beheim legt enkele malen in zijn gedicht een relatie naar de Duivel.
Hij duidt Dracula verschillende malen met unrain, Unraine.
N.B De roemeense uitdrukking necurat= onrein wordt
vaak gebruikt om de Duivel mee aan te duiden.
Zijn hofhouding wordt met de hel vergeleken.
Mogelijk is hij zelfs voor de duivel te erg, maar anders behoort hij
hem geheel toe.
Beheim is niet de enige, die Dracula in verband brengt met de Duivel.
Dracula's grote rivaal Dan spreekt in zijn brieven over de goddeloze en
ongelovige tiran genaamd Dracula (De Duivel), gegrepen door een
boosaardige geest. (Urkundenbuch V, 3176 en 3206)
Thomas Ebendorffer geeft aan, dat hij onder een uiterlijk van vroomheid
zijn misdaden begaat.
Nicolaas van Modrussa en de Russische Draculaverhalen leggen de nadruk
op de betekenis van de naam Dracula, namelijk de Duivel. "En zoals zijn
naam was zijn leven" vermeldt de Russische schrijver. Deze verklaring
over de naam Dracula vindt men niet terug in de Duitse pamfletten. In
de Russische Draculakroniek wordt verder gesteld dat hij zijn ziel
verkoopt door geloofsafval, want om zijn troon terug te winnen laat hij
zich Rooms-katholiek dopen. De Duitse versies daarentegen stellen dat
Dracula onder de invloed van de Rooms-katholieke kerk tot inkeer komt,
zich bekeert, boete doet en daarna "veel goeds verrichtte" (Zie ook
Thrithemius, Annales Hirsaugiensis).
Ook in Turkse kronieken wordt gesteld dat "Hij met de Zwarte Ziel,"
Dracula onder invloed staat van de Satan, en zich op den duur zelfs
verbeeldt dat hij Satan is.
Asjik-Pasja-Zade, noemt hem de Vervloekte zoon van een bastaard.
Kodja Hussein schrijft: "De influisteringen van de duivel drongen in
zijn geest."
Sjemseddin Ahmed bin Suleiman Kemal-pasja-zade: "Hij werd hoogmoedig en
beeldde zich in, dat hij Satan zelf was." (Cronici Turcesti).
Mehmed II verklaart tijdens de Walachijse veldtocht in de zomer van
1462, "dat hij een man die zich met dergelijke bovenmenselijke middelen
verdedigt, zijn land niet kan ontnemen" (Laonicas Chalcocondylas).
Met deze "bovenmenselijke middelen" wordt het woud van tienduizenden
gespietste Turken bedoeld, dat de Turken tijdens deze veldtocht
aantroffen.
Stefan cel Mare, neef en tijdgenoot van Dracula wordt door Kodja
Hussein trouwens ook met de Satan vergeleken: "De vervloekte prins van
Moldavië die de duivel zelf overtrof door zijn sluwheid en
boosaardigheid".
De Roemeense Draculaverhalen leggen nergens verband tussen Vlad en de
Duivel.
Zie ook I. Gutzia, Il nome di Dracula (Archivio Glottologico Italiano
vol LVII 2 (1972) blz 141-152 over de beschuldigingen van ketterij,
demonisme en bestialiteit tegen Dracula ingebracht.
Dracula zelf ziet zich uiteraard als een gelovig christen.
De relatie van Beheim
tot Dracula
Michael Beheim is in dienst van de vijanden van Dracula.
In de periode 1455/1456 verblijft hij in het gevolg van Ulrich graaf
van Cilly, een van de machtigste mannen in Hongarije en oom van koning
Ladislaus Posthumus (1440-1457). Cilly is een grote tegenstander van
Janos Hunyadi en diens familie, die hij diep haat.
Dracula is in deze tijd in het gevolg van Hunyadi en wordt als
officiele kandidaat voor de troon van Walachije beschouwd, waar op dat
moment Vladislav II regeert, de moordenaar van Dracula's vader en
oudste broer.
Cilly en Vladislav II zijn bondgenoten in hun strijd tegen Hunyadi.
Het is niet ondenkbaar dat Dracula en Beheim elkaar in 1455/1456
ontmoet hebben, hoewel Beheim daar ongetwijfeld melding van gemaakt zou
hebben in zijn gedicht.
Nadat Cilly door Laszlo Hunyadi en Michael Szilagyi in december 1456 in
Belgrado wordt vermoord treedt Beheim in dienst van Ladislaus Posthumus
en volgt hem in 1457 als deze naar Praag vlucht. Na de dood van
Ladislaus Posthumus treedt Beheim in dienst van diens oom Friedrich
III, keizer van het Heilige Roomse Rijk.
Ook Ladislaus Posthumus en Friedrich III zijn tegenstanders van Dracula
en steunen diens rivaal Dan tussen 1457-1460.
Beheim heeft zijn gedicht in de periode 1463/1464 geschreven.
In de hiervolgende vertaling is er geen poging gedaan het
oorspronkelijke rijmschema te handhaven is dit is dan ook verloren
gegaan.
De vertaling en de daarin genomen vrijheden zijn geheel voor rekening
en verantwoording van de vertaler.
|